Als zoon- en aan de hand van flamencodansers José Galván en Eugenia de Los Reyes begon hij zijn carriere toen hij net 5 jaar was, in het destijds bekende tablao in Sevilla “La Trocha”.
Maar pas vanaf 1990 voelde hij dat zijn roeping lag in dans. Tot die tijd wilde hij voetballer worden (bij Betis Sevilla), maar z’n vader blokkeerde dat.
Vanaf 1991 nam hij lessen bij Mario Maya die hem in 1994 als solist in de voorstelling “Requiem Flamenco" opnam uitgevoerd door Compañía Andaluza de Danza geleid door Maya.
Hij heeft diepgaand dans bestudeerd en zijn techniek gebruikt hij om zijn natuurlijke wijze van communiceren via dans uit te voeren.
Hij werd een vaste waarde binnen flamenco nadat hij in 1995 de prijs “Vicente Escudero” in de nationale wedstrijd in Cordoba won en vervolgens in 1996 zowel tijdens de 9e Flamenco Biënnale van Sevilla hij de eerste prijs won (Premio del I Concurso de Jóvenes Intérpretes ) als de prijs “El Desplante” van het Festival Internacional del Cante de las Minas van La Unión. Hij consolideerde zijn carrière middels het winnen van diverse andere prijzen en de vele Spaanse en internationale tournees die hij gemaakt heeft In 1996 danste hij in de concertreeks “Vivencias Imaginadas” van de beroemde gitarist Vicente Amigo.
Vervolgens werkte hij samen in voorstellingen met Manuel Soler (1996: “Por Aquí te Quiero Ver”), met wie hij een intense persoonlijke en artistieke relatie opbouwde en in wiens voorstellingen hij steeds danste tot aan diens overlijden in juni 2003, Mario Maya (1997: “Los Flamencos cantan y bailan a Lorca”), Manuela Carrasco (1998: “La Raíz del Grito”). In 1998 presenteerde hij zijn eerste eigen voorstelling “¡Mira! / Los Zapatos Rojos”, waarna hij in iedere Biënnale van Sevilla met een nieuwe voorstelling kwam. Vanaf dat moment ontwikkelt hij een eigen bewegingsidioom, dat je mooi vindt of verafschuwt.
In zijn dans zegt hij geen routine te willen ontwikkelen en een vijand van cliché’s te zijn. Hij wil geen stijl ontwikkelen.
Hij wil ook geen standaarddans uitvoeren maar heeft daar ook geen problemen mee. Hij is van mening dat er veel dans zit in onbeweeglijkheid, zelfs meer dan in het uitvoeren van passen. Hij heeft steeds het gevoel nooit een doel te bereiken, maar daar ook niet naar te streven. De manier zoals er 30 jaren geleden flamenco gedanst werd vindt hij O.K., maar hij voelt zich niet gebonden aan die structuur, aan de beperking om geen andere dingen te doen. Hij vindt dat er heel wat slechte gewoonten zijn binnen flamenco. Een soort sleur en een drang tot herhaling van structuren. Als hij dat patroon doorbreekt kan dat op een of andere manier ergernis opwekken bij een deel van het publiek (wat mij betreft een understatement...).
Zijn manier om een dans in elkaar te zetten begint met een duidelijk idee wat hij in ieder geval niét wil.
Hoewel ook beïnvloed door andere dansers (José Galván, zijn vader, Mario Maya en Manuel Soler waar hij veel tijd mee doorgebracht heeft), voelde hij zich het prettigst toen hij zijn eigen “ik” in dans vond.
Zelf is hij van mening dat hij pure flamenco danst. Ooit zei hij: ”mensen worden onrustig als ze mij zien dansen. En dat komt omdat ze voelen dat wat ze zien wel degelijk echt flamenco is”. Ik voel inderdaad een heleboel als ik hem “flamenco” zie dansen; vnl. irritatie en kwaadheid dat iemand dit als flamenco aan het publiek probeert te verkopen. Hij heeft ontegenzeggelijk een eigen dans- c.q. bewegingsstijl, maar ik zie en voel inhoudelijk nog niet het begin van "flamenco".
Hetgeen hij op de planken laat zien vind ik van flamenco afgeleide bewegingen aangevuld met moderne (nou ja, jaren 60) dans, gemixt met volstrekt eigen bewegingen.
Hij werkt wel vaak samen met heel goede flamencozangers en –gitaristen; dus als je je ogen sluit, hoor (voel) je inderdaad een flamencovoorstelling.
Als mensen voor het eerst naar een flamencovoorstelling gaan kijken en kiezen toevallig voor een voorstelling van Israel Galvan omdat die als flamenco aangekondigd staat, dan krijgen ze qua dans wel een heel vreemd beeld van flamenco; en een heel onjuist beeld, in mijn visie. Dus mijn grootste “probleem” is niet dat hij een eigen danswijze heeft (daarvoor slechts respect), maar dat hij het flamenco noemt. Daarmee “bindt” hij ook een publiek dat flamenco wil zien en denkt dat dit het is. Ik denk als hij het niet flamenco zou noemen, dat hij voor heel wat legere zalen zou dansen.
Daar waar anderen “de grens” respecteren gaat hij daar volledig aan voorbij. Binnen de flamenco is hij een “enfant-terrible” en koestert dat ook. Hij kan daarmee in mijn rijtje “non-flamenco” waar bijvoorbeeld Andres Marin ook in staat.
Ze dansen zeker niet hetzelfde, maar wel deels vergelijkbaar. Ik weet dat een aantal mensen – die ik hierover spreek bij flamencovoorstellingen / festivals – er ook zo over denken. Uiteraard zijn er ook mensen (ik zie nl. – als ik er dan nog ben – veel mensen driftig applaudisseren na afloop van een voorstelling van hem; vooral buitenlanders….) die het helemaal niet met mij eens zijn. Daarnaast ontving hij ook de waardering en beïnvloedde zelfs artiesten waar ik in ieder geval niet op gerekend had, zoals Fernando Terremoto, die zei dat hij door Israel's manier van dansen meer open minded werd over moderne invloeden en zelfs een meer moderne CD ging opnemen.
In 2013 ontving hij uiteindelijk de Medalla de Oro al Mérito en las Bellas Artes 2011 ontvangen uit de handen van Letizia Ortiz, de prinses van Asturias in het Koninklijk paleis in Madrid.