“La Argentinita” werd geboren in Buenos Aires op 3 maart 1898 en overleed tijdens een operatie op 24 september 1945 in New York.
Haar ouders waren beiden Spaans; haar vader, Félix López, kwam uit Segovia en was een kledinghandelaar die vaak in Argentinië kwam en haar moeder was van Aragon. Haar zus was de bekende danseres Pilar López.
Haar vader speelde een beetje gitaar én was een groot liefhebber van flamenco, m.n. de flamencozang; het lijkt erop dat hij die liefde doorgaf aan Encarnación en vervolgens aan Pilar.
Na het huwelijk van haar ouders verhuisden deze naar Buenos Aires en openden daar een winkel.
Door een roodvonkepidemie verloren haar ouders twee kinderen en ze besloten om terug te keren naar Spanje (Madrid) toen Encarnación 6 jaar was. Als haar vader haar meenam naar het café cantante (El Café de Naranjeros) kon ze de volgende dag de dans die ze gisteren gezien had nadansen; ze had een opmerkelijk talent. Ze ging naar een dansschool aan de Calle Olivares, vervolgens naar de school “Manuel Fontesillo” en daarna naar de school van “Julia Castelao”.
Op haar 8e jaar was het de zakenman Pardiñas die haar haar artiestennaam “La Argentinita” gaf.
Vervolgens ging ze naar Barcelona naar de "Liceo", omdat daar een docent was, Pauleta, die escuela boleralessen gaf. Ze bleef er een paar jaar.
Op haar twaalfde jaar danste ze in de “Salones de Atocha” en in “La Romera”, haar kleding opgevuld zodat ze rondere vormen had en er ouder uitzag. Daarna volgden alle andere theaters zoals “Teatro La Latina”, “Príncipe Alfonso”, “Teatro de la Comedia”, “La Princesa”, “El Apolo”, etc.
In 1922 danste ze in Buenos Aires en vervolgens keerde ze weer terug naar Madrid.
Federico García Lorca,
La Argentinita en Rafael Alberti (www.esflamenco.com)
Ze creëerde haar eigen versie van de voorstelling “El Amor Brujo” met grote sterren als “La Macarrona” en “La Malena”. Haar eerste grote liefde was de stierenvechter “Joselito” en haar tweede grote liefde was de stierenvechter Ignacio Sánchez; hij was een intellectuele stierenvechter die verbonden was aan de schrijvers van de “generatie ‘27”. “La Argentinita” was bevriend met de grootste dichters van haar tijd uit die groep, zoals Federico García Lorca en Rafael Alberti.
In 1929 stopte ze met dansen en optreden als gevolg van haar relatie met Ignacio.
Na een tijdje pakte ze het echter, met steun van hem, weer op.
In 1930 keerde ze terug naar de Verenigde Staten en trad daar op in het International Revue van Lew Leslie in het Majestic Theater, waar het publiek onder de voorstelling de zaal verliet; ze vonden niks aan de Spaanse dans…
De relatie die ze met Ignacio onderhield was buitenechtelijk; hij was nl. getrouwd met Dolores Gómez Ortega, en die accepteerde zijn relatie in een poging om een schandaal te vermijden. In die tijd verdeelde hij de tijd tussen zijn vrouw en kinderen, die in Sevilla in Pino Montano leefden en Madrid, waar Encarnación in Calle Arrando samen met haar zus Pilar woonde. Encarnación regelde een appartement voor hem met een Sevilliaanse binnenplaats erin, maar hij hield als zijn verblijf het Palace Hotel aan.
Op zijn 42e jaar keerde hij terug in de stierenvechtersarena waar hij op 11 augustus 1934 dodelijk verwond raakte in een gevecht. Encarnación was ontroostbaar en vluchtte in haar werk; ze ging naar Buenos Aires en begon van daaruit aan een lange Amerikaanse tournee waarbij ze vrijwel alle Spaanstalige landen aandeed voordat ze in juni 1936 terug naar Spanje keerde.
Daar begon echter op datzelfde moment de burgeroorlog en na enige tijd vond ze het in Madrid niet meer veilig en ze regelde met hulp van haar zus Pilar en diens man, Tómas Ríos, de uitreispapieren, waarna ze in Alicante aan boord van een schip ging. Ze reisden via Casablanca, Parijs, Londen, Nederland en België naar New York, waar ze in 1938 aankwam.
Vanaf dat moment tot aan haar overlijden in 1945 zette ze haar danscarrière voort en werd een van de grootste danssterren ooit. In de periode 1941 – 1942 verruilde ze tweemaal van vaste danspartner; eerst verving ze Antonio de Triana door Federico Rez (die in militaire dienst moest), en vervolgens verving ze hem weer door José Greco.
Ze huurde de Mexicaan Manolo Vargas in en ook haar zus Pilar López danste in haar companie.
Haar laatste optreden was op 28 mei 1945 in het “Metropolitan Opera House in New York waar ze de bijna 60 jaar oude Capricho Español danste. Na afloop van het optreden werd ze ziek en werd op genomen in het ziekenhuis. Daar constateerde men een blindedarmontsteling. Ze werd 2 maal geopereerd, maar dat mocht niet baten. Ze overleed op 24 september 1945, waarna haar lichaam overgebracht werd naar Spanje onder begeleiding van Pilar, haar zus en José Greco, waar het in december 1945 arriveerde.
Ze lag onder een witte mantón en aan haar kist waren castagnetten bevestigd van Elvira Lucena. Ze is begraven op het “Cementerio Sacramental de San Isidro”in Madrid.
In het New Yorkse theater werd een plaquette, ter nagedachtenis van haar, onthuld.
In Europa aangekomen vormden Pilar en José Greco een nieuwe companie en zette haar danswerk voort, middels een tour door Europa.
In 1931 nam ze een aantal liedjes op; “Colección de canciones populares españolas” waarop ze zong, begeleid door castagnetten en op piano door Federico Garcia Lorca.
Ze speelde mee in de film “Rosario La cortijera” en schreef haar memoires.
Waarschijnlijk is zíj het geweest die hoofdverantwoordelijk is voor de opmars van flamenco in een land als Japan. Er wordt van Japan gezegd dat er, na Spanje, de meeste flamencodansscholen ter wereld zijn. In 1929 is La Argentinita als een soort van pionier naar Japan geweest om op te treden. Dat gecombineerd met een optreden van Carlos Montoya in 1932 en de aankomst in Japan van de eerste flamencoplaten is het begin geweest van de opmars aldaar.
DVD waarop "La Argentinita" te zien is:
2003: "Rito y geografia del baile vol. 6"
CD's waarop La Argentinita te horen is:
1931:
"Colección de canciones populares antiguas"
1931: "Colección de canciones populares españolas"