|
Pastora Imperio
Artiestennaam: |
Pastora Imperio |
Eigenlijke naam: |
Pastora Rojas Monje |
Geboren: |
Op 30 maart 1889 in Sevilla |
Overleden: |
Op 13 september 1979 in Madrid |
Pastora Imperio wordt gezien als de grootste danseres van de Andalusische dans. Ze was dochter van “Rosario La Mejorana” (zangeres / danseres uit Cádiz) en Victor Rojas (gitarist), zus van Victor Rojas en oma van Pastora Vega.
Ze was gedurende een jaar gehuwd met de torero, Rafael El Gallo*; een huwelijk dat aangemerkt kan worden als een van de weinige dingen in haar leven die mislukten, hoewel haar bekendheid wel erbij gebaat was.
Op haar tiende jaar trad ze voor het eerst op als lid van een kindergroep.
Op haar twaalfde verhuisden ze (uiteraard met haar hele familie) vanuit Sevilla naar Madrid. Ze stond daar bekend als Pastora Monje, vervolgens als Pastora Rojas en uiteindelijk als Pastora Imperio. Ze nam haar eerste danslessen in de dansschool van Isabel Santos.
Ze kreeg haar artiestennaam toen ze in 1904 debuteerde in de “Salón Japonés de Madrid” in Calle Alcalá, waar ze samen met een ander meisje optrad (Mariquita La Roteña), en de eigenaar van de zaak hen de naam gaf “Las Hermanas Imperio”, de trotse zusters (mijn interpretatie van Imperio). Een andere versie doet ook de rondte. De Spaanse schrijver Jacinto Benavente, die in 1922 de Nobelprijs voor de literatuur ontving, zou op enig moment over Pastora Imperio gezegd hebben; “esta Pastora vale un imperio" (deze Pastora – herderin – is een imperium waard). Op die manier zou ze aan haar artiestennaam “Imperio” gekomen zijn. |

Pastora Imperio |
Haar optredens werden zeer gewaardeerd en waren zeer divers: ze reciteerde, zong en danste, van jotas tot aan vitos toe (jota en vito zijn lokale folkloredansen). In “el Actualidades” (een Madrileense salon) danste ze een Farruca en een Garrotín de la Malagueñita. Gedurende haar loopbaan zouden de Garrotín en de Soleá de dansen zijn waar ze het meest mee optrad.

Pastora Imperio |
Inmiddels had ze een naam opgebouwd en was ze bekend onder het grote publiek geworden. Ze trad op in het beroemde Teatro Roma in de jaren 1912, 1920, 1925 en 1926. De stad waarin ze het meest optrad, in verschillende theaters, is zonder twijfel Madrid geweest. Ze trad daar o.a. ook samen met “la Argentinita” op. Daarna was Sevilla de stad die ze het meest frequent met een optreden vereerde; m.n. in de Salón Imperial. Ze bezocht uiteraard alle hoofdsteden in Spanje gedurende diverse tournees die ze volbracht. De pers stopte niet met het publiceren van foto’s, tekeningen, en juichende kritieken n.a.v. haar optredens. In Córdoba zong ze een copla speciaal gewijd aan de toreros vanuit deze provincie.
In 1914 reisde ze voor het eerst naar Parijs en vertrok aansluitend naar Amerika; Cuba, Mexico, etc. Dat was een trip waar ze erg tegenop zag; ze was bang van de zee.
Op 15 april 1915 verscheen ze in het Madrileense theater “Lara” om de weinig succesvolle voorstelling “el amor brujo” ten tonele te brengen, die Manuel de Falla speciaal voor haar gemaakt had. Veel later, in 1934, trad ze op in een tweede – veel meer succesvolle - versie en het “Teatro Español”, samen met La Argentinita, Vicente Escudero en Miguel de Molina; deze keer vervult ze de rol van Lucía. |
Op 14 februari 1917 danste ze in het kader van een benefietvoorstelling voor het Rode Kruis, voor de Spaanse Koninklijke familie.
Binnen haar dansen werden haar armbewegingen het meest gewaardeerd. De ronde vormen en de zachte draaiingen die ze maakten spraken de mensen bijzonder aan. Ze zei steeds dat ze dat geërfd had van haar moeder. Ze maakte er verder een gewoonte van om altijd in bata de cola te dansen.
Tussen 1928 en 1934 trok zij zich terug uit haar artiestenbestaan, waarna ze weer optrad met een recital en zigeunerdansen in het “Palacio de la Música” in Madrid.
Tussen 1942 en 1954 leidde ze “La Venta La Capitana”, dat eigendom is van haar zoon, de torero “Gitanillo de Tríana”, en dat zeer populair was onder de artiesten. Daar trad ze ook soms op, o.a. in 1946 toen ze door de zanger Antonio Mairena begeleid werd. In datzelfde jaar trad ze voor een jaar ook toe tot de companie van Pilar López.
In 1957 nam ze deel aan de voorstelling “Donde vas Alfonso XII” en in 1958 nam ze deel aan de voorstelling van Luís Escobar, genaamd “Te espero en Eslava”.
Ze ging definitief met pensioen in 1959, nadat ze een serie voorstellingen gedaan had in Barcelona met de laatstgenoemde uitvoering. |

Pastora met Carmen Amaya |
Na haar pensionering en bijgestaan door haar zoon zette ze een tablao flamenco op in Madrid; “El Duende” en bleef op die manier in contact met de flamencowereld.
In 1964 begon ze een ander tablao in Marbella; “Los Monteros”.
Nadat ze écht gepensioneerd was, en afscheid had genomen van haar artiestenbestaan, omringde zij zich door haar familie en stierf ze op haar negentigste jaar aan een hartstilstand.
Ze ligt begraven op het “Cementerio San Justo” in Madrid (volledige naam: “Cementerio de la Sacramental de San Justo, San Millán y Santa Cruz “).

Standbeeld Pastora Imperio in Sevilla |
Ze speelde ook in diverse films mee, zoals: “La danza fatal” in 1914, “La reina de una raza” in 1917, “Maria de la O” in 1936, “La Marquesona” in 1940, “Canelita en rama” in 1943, “El amor brujo” in 1949 en “Duyelo en la Cañada” in 1959.
Ze heeft ook enkele onderscheidingen mogen ontvangen; “El Lazo de Dama de la Orden de Isabel la Católica”, de eerste gouden medaille van de “II Semana de Estudios Flamencos” uitgereikt en gevierd in Málaga in 1964, en de gouden medaille “de Santa María de la Victoria Patrona” van Málaga.
Er bestaan diverse gedichten over haar en haar schoonheid, vooral over haar groene ogen.
Haar grote invloed binnen flamenco ziet vooral op het consequente gebruik van een bata de cola bij haar optredens en haar armgebruik binnen de dans dat vervolgens grote navolging heeft gekregen. Ze was niet alleen geliefd bij haar publiek, maar ook de muze van veel schilders, dichters en andere kunstenaars zoals bijvoorbeeld Romero de Torres (schilder), Benlliure (beeldhouwer), en er werd over haar geschreven door Ramón Díaz Mirete, Ramón Pérez de Avala, Tomás Borrás en de broers Álvarez Quintero.
|
Er is ter ere van haar een standbeeld geplaatst in Sevilla, op het kruispunt van de straten Calle O´Donell en Calle Velázquez gemaakt door Luís Álvarez Duarte.
DVD waarin Pastora Imperio te zien is:
2003: El Fuego Originario – el baile (Flamencos en los archivos de RTVE – 6)
* Rafael Gomez Ortega, geboren op 16 juli 1882 en overleden op 25 mei 1960. Hij was de broer van de stierenvechter Joselito. Hij wordt herinnerd als degene die veel bewegingen met de doek binnen het stierenvechten heeft gecreëerd. In 1915 verbaasde hij iedereen in Sevilla door te gaan stierenvechten terwijl hij op een stoel zat. Hij was 2 maanden getrouwd met Pastora Imperio. Hij ligt begraven in San Fernando op het kerkhof aldaar. |
|