El Cabrero werd geboren in een gezin waar zijn moeder, Carmen Muñoz Frías, uit El casar de Escalona (Toledo) afkomstig was en zijn vader, José Domínguez Márquez, uit Alájar (Huelva) kwam. Zijn vader en grootvader waren geitenherders (Cabreros).
Hij was de oudste van drie kinderen en moest reeds op zijn zesde jaar de kleuterschool verlaten om zijn vader met de verzorging van de dieren te helpen
El Cabrero zingt een Fandangos begeleid door Manuel de Palma
In zijn jeugd was er veel muziek aanwezig omdat zijn moeder een goede zangeres was en liefhebster van de zang van Manolo Caracol.
Reeds op zijn tiende jaar bezocht hij samen met zijn moeder of alleen de lokale peñas flamencas als er flamenco-optredens waren om te gaan luisteren naar artiesten als Pastora Pavón, Fosforito, Pepe Pinto en Valderrama.
Naast zijn grote voorliefde voor flamenco voelde hij ook een passie voor de zang van Carlos Gardel; Tango Rioplatense. Dat zijn Tangos afkomstig uit het gebied van de Rio Plata, die deels de grens vormt tussen Argentinië en Uruguay.
Hij ging destijds als kind naar Sevilla, bij het busstation, daar stond een soort van juke-box en daar gooide hij al zijn geld in om steeds weer Tangos van Gardel te horen, totdat hij alleen nog geld had om weer terug naar huis met de bus te kunnen gaan.
Later in zijn leven nam hij Tangosplaten op en werd hij uitgenodigd om in Buenos Aires tango te komen zingen.
Zijn voorliefde voor muziek kon niet rekenen op steun van zijn ouders die voor hem een toekomst als geitenhoeder in het verschiet zagen liggen.
Hij verliet vervolgens toch geregeld de geitenhoederij en begon op te treden in de directe omgeving. Hij zong vnl. Fandangos en was in staat om zeer virtuoos liedjes van Ennio Morricone te fluiten.
De Italiaanse componist Ennio Morriconne ken je, bewust of onbewust, van bijv. de filmmuziek van “The good, the bad and the ugly”, “Once upon a time in the west”, maar ook van recentere films als “The Untouchables”, “Kill Bill” en “Inglourious Bastards” of van de TV-series “The Simpsons” of “The Sopranos”, maar dat terzijde.
Hoewel hij zijn beroep als geitenhoeder serieus nam bezocht hij steeds vaker de Flamencofestivals en bijv. de Feria de Abril in Sevilla waar je in die tijd in de casetas grote artiesten kon beluisteren. Hij was een bewonderaar van Juan Talega en om hem te kunnen horen liep hij vele tientallen kilometers of lifte naar Sevilla en Mairena del Alcor om bijvoorbeeld het Flamencofestival van Mairena del Alcor bij te wonen. Hij kende alle fandangos van de door hem bewonderde Paco Toronjo waarmee hij later op de Feria van Sevilla kennismaakte en uiteindelijk bevriend mee raakte.
Op 7 juli 1966 trouwde hij met Manuela Ojeda, een jonge vrouw uit zijn geboortedorp waar hij vervolgens een dochter mee kreeg. Helaas werd de relatie na een paar maanden alweer verbroken en keerde Cabrero terug naar zijn ouderlijk huis waar hij het geitenhoden weer opnam. Vervolgens vervulde hij zijn militaire dienstplicht in San Cristóbal (tussen Puerto de Santa María en Jerez de la Frontera) waar hij de meeste tijd doorbracht achter slot en grendel vanwege zijn gedrag. Onder de soldaten waren er velen die liefhebber waren van flamencozang en terwijl hij in een controlewachthuisje stond zong hij door de telefoon die verbonden was met het hoofdgebouw van de kazerne waar zijn collegae bij toerbeurt via de telefoon naar hem luisterden… Ook “ontsnapten” hij en zijn kameraden soms aan het soldatenleven door naar een nabijgelegen grot te gaan waar hij dan optrad met flamencozang.
Na zijn diensttijd keerde hij terug naar zijn leven als geitenhoeder en trad daarnaast steeds vaker op, eerst begeleid door het traditionele met de knokkels op de tafel slaan en steeds vaker begeleid door gitaar.
Hij ontmoette Pepe Carrasco die voor de meeste zangers in die tijd de teksten schreef. Hij bood hem aan om een album te maken en op te nemen, maar José, die niet meer het voornemen had om het geitenhoeders bestaan te verlaten sloeg het aanbod af.
In 1971 nam hij een grote stap. Hij verkocht vijf van zijn geiten en kocht daarvan treintickets naar Sevilla en Madrid om toch zijn geluk te gaan beproeven binnen flamenco. Hij had gehoord dat mocht je binnen flamencozang willen doorbreken je dan in Madrid móest zijn. Echter de grote stad beviel hem slecht. De stank van de uitlaatgassen van het verkeer en het vele lawaai, het beton en de drukte deden hem de stad ontvluchten. Na een week keerde hij terug naar Sevilla. Hij had echter maar geld om tot aan Córdoba te komen…
Uiteindelijk toch in Sevilla aankomend sliep hij als dakloze onder het voetbalstadion van Sevilla. Op een dag kwam hij Paco Lira tegen die met zijn flamencocompanie optredens had met de voorstelling “Quejío”. Paco nodigde hem uit om in zijn companie in die voorstelling seguiriya, tonás en trilla te zingen. Hij accepteerde het aanbod en vertrok met de companie om in Spaanse steden, Frankrijk, Italië en Zwitserland op te treden. In Genève ontmoette hij zijn toekomstige echtgenote, Elena, dochter van mensen uit Galicië.
Na enige tijd zag hij in dat het niet te combineren viel met zijn eigenlijke beroep van geitenhoeder en vervolgens verliet hij de companie om terug te keren naar zijn oorspronkelijke bestaan. Na enige tijd bij zijn familie geleefd te hebben voelde hij dat daar tóch waarschijnlijk niet zijn toekomst lag en toen hij een aanbod kreeg in oktober 1972 van Alfonso Jiménez Romero om deel te nemen aan diens project “Oración de la tierra” nam hij dat met beide handen aan en vertrok.
Echter… na enige tijd realiseerde hij zich dat het artiestenleven toch niet het geitenhoeden volledig kon compenseren, nam hij afscheid en keerde in december van dat jaar wederom terug naar zijn dorp.
Met het geld dat hij verdiend had met de voorstellingen kocht hij zichzelf een kudde geiten en vestigde zich begin 1973 met zijn nieuwe vrouw, Elena, in zijn dorp én in absolute armoede.
Hij had echter een diepe indruk achtergelaten op zijn publiek tijdens de voorstellingen waarin hij zong en op uitnodiging zong hij in de winter van 1973 een aantal malen recitals. Hij kreeg toen de bijnaam “El Cabrero” en men bestempelde hem in de pers als een pure artiest, zonder enige kunstmatigheid.
In 1974 nam hij deel aan het “Concurso Nacional de Arte Flamenco de Córdoba”. Zijn aanwezigheid en uiterlijk deed het publiek reageren. Ze riepen naar hem waar zijn paard gebleven was (hij draagt steeds een soort van “cowboyhoed”), maar toen hij begon te zingen was iedereen onmiddellijk stil en bewonderde hem. Hij ging door naar de finale maar bleef daar met lege handen achter; hij won geen prijs.
Het leverde hem echter wel een aantal uitnodigingen op om te komen zingen in peñas flamencas. Hij realiseerde zich dat het echter onvoldoende geld in het laatje bracht om de geiten te kunnen onderhouden en besloot om de kudde weg te doen en veel vaker in peñas en tablaos te gaan optreden.
V.l.nr.: Camarón, la Susi en El Cabrero
In 1975 kreeg hij wéér het aanbod van Pepe Carrasco om een album op te nemen, en nu, gedreven door zijn benarde financiële situatie, accepteerde hij wél. Het was een ruilovereenkomst. Hij nam een album op en in ruil daarvoor werden de ziekenhuisbevallingskosten betaald van de geboorte van hun eerste – van de uiteindelijk drie – kind.
In die herfst werd het album “Así canta El Cabrero”, begeleid door José Cala, uitgegeven.
In de daaropvolgende maanden trad hij bij alle belangrijke flamencofestivals op en maakte daar indruk met zijn zang.
Na zijn succes van het eerste album, sloot hij een nieuw contract af waarbij er 3 albums opgenomen werden; “A esta tierra que es mi mare” (1976), “Tierras Duras” (1977) begeleid door Eduardo de la Malena en “A paso lento” (1978) begeleid door Pedro Bacán.
El Cabrero (www.elmundo.es)
In 1977 deed hij wederom mee aan het Concurso Nacional de Arte Flamenco van Córdoba en zong een geweldige soleá. Het publiek verwachtte dat hij vervolgens ook die prijs zou krijgen. Maar blijkbaar was de jury zo beledigd, omdat hij geen aandacht aan hen schonk en vervolgens ook nog met modder aan de laarzen optrad, dat ze de soleá prijs die editie helemaal niet vergaven. Bij de prijsuitreiking was er luid protest door de toeschouwers hiervoor.
Begin jaren 80 was hij een van de meestgevraagde artiesten bij flamencofestivals.
Hij keerde vervolgens een jaar later, ondanks zijn weerstand ertegen, terug naar het Concurso Nacional de Arte Flamenco van Córdoba. Deze keer won hij met unanimieme stemmen de prijs voor zijn Soleá en zijn Malagueñas. Hij was daarnaast eigenlijk het beste in zijn seguiriyas, maar dat zou volgens de jury betekend hebben dat hij 3 prijzen had gekregen en daarmee ook nog eens de 4e als beste zanger van het festival, en dat zou men teveel eer gevonden hebben.
Hij hield in de jaren 80 vast aan zijn traditionele zang, tegen de dan heersende stroom in. In die tijd kwam de fusie van de grond en waren ook critici die een soort van lastercampagne tégen hem opzetten. Daarbij brachten ze o.a. naar buiten dat ze verwachtten dat zijn carrière van korte duur zou zijn. Toch waren het juist de jaren tachtig die de meest succesvolle periode in zijn carrière was.
Vervolgens werd er een documentaire in 1988, opgenomen in Aznalcóllar, Bayonne, Sevilla en Marinaleda, gemaakt over hem door Béatrice Soulé met de titel “El cabrero, el cante de la sierra”. Na inzending kreeg de documentaire een speciale juryprijs tijdens het Festival Gouden Roos van Montreux in Zwitserland. Het werd daarna uitgezonden door 40 zenders in Europa, Amerika en Azië, maar niet in Spanje… Hij heeft dus gedurende zijn carrière veel tegenwerking ondervonden.
Vanaf 1988 startte de samenwerking met Paco del Gastor als begeleidingsgitarist.
Hij richtte zijn eigen platenlabel op zodat hij ook zijn eigen CD’s kon uitgeven. Hij wilde die maatschappij ook gebruiken om de CD’s van zijn inmiddels zingende zoon Zapata, uit te brengen.
Eigen CD's:
1975: Así canta El Cabrero
1976: A esta tierra que es mi mare
1977: Tierras duras
1980: A mí me llaman Cabrero
1981: A paso lento
1983: Dale alas
1988: Encina y cobre
1988: Le sigo cantando a Huelva
1989: Por la huella del fandango
1991: De La Cuadra a La Carbonería
1992: Que corra de boca en boca
1994: Paris 94 LIVE
1996: Como el viento de poniente
1996: Sin Remache (Tango)
1996: Luz de luna
1998: Diálogo sin artificios
2008: Por los caminos del viento
2011: Pastor de Nubes
Overzicht van de optredens die ik live meegemaakt heb van El Cabrero: