José Monge Cruz, eerst "Pijote Chico" (naar zijn broer) en later Camarón genoemd, werd in San Fernando geboren op 5 december 1950 als 7e kind van uiteindelijk 8 kinderen in het gezin en stierf in een ziekenhuis in Badalona op 2 juli 1992.
Hij kreeg deze naam (Camarón betekent garnaal) van zijn oom Joseíco vanwege zijn lichtgekleurde haren, zijn magere figuur en zijn bleke bijna doorschijnende huid (deze oom gaf iedereen bijnamen, en zo is hij ook degene geweest die "La Perla de Cádiz" haar bijnaam gaf). Bovendien ligt San Fernando in het gebied genaamd "Isla de León" (Leeuweneiland) dat bekend staat als "la isla". Op die manier ontstond het tweede deel van zijn bijnaam "Camarón de la Isla".
Als kind hielp hij zijn vader in de smidse. Zijn vader was een groot flamencoliefhebber en als er flamencoartiesten in de buurt waren kwamen ze bij hem thuis langs om bij te kletsen.
In die omgeving groeide Camarón dus op; aan de keukentafel zaten mensen als Manolo Caracol en Antonio Mairena.
Zijn vader stierf erg jong aan de gevolgen van astma. Daardoor kwam het gezin in een moeilijke financiële situatie terecht. Zijn moeder, mandenmaakster van beroep, ging café's schoonmaken om haar gezin (8 kinderen) te kunnen onderhouden. Ook was zij een goede flamencozangeres en vele bekende artiesten kwamen naar haar luisteren.
Het gebeurde dat Camarón een taxirit niet kon betalen met geld; dan zong hij voor de chauffeur een Fandangos...
Camarón begon te zingen in diverse bars, café's en vanaf 1958 in het bijzonder in de uitspanning "Venta de Vargas" (een soort wegrestaurant), waar vaker flamenco-artiesten kwamen; ze hadden een unieke 24-uurs opening vergunning.
Zijn broer Manuel nam hem daar mee naartoe om te zingen en wat geld te verdienen. Daar mocht hij alleen - i.v.m. zijn jonge leeftijd - 's middags zingen en dus niet 's avonds.
De uitbater, Juan Vargas, had vanuit Nederland een Philipscassetterecorder gekocht waarmee hij geregeld de optredens opnam. In 2005 is van deze opnames een CD verschenen; "Camarón en la Venta de Vargas".
In 1962 won hij de eerste prijs in het Concurso Flamenco del Festival de Montilla, gevolgd door zijn eerste professionele optreden tijdens de feria in Sevilla in 1963. Dat was de tijd dat hij veel optredens kreeg die hij veelal samen met zijn grote vriend Rancapino bezocht.
In 1964 ontmoette Camarón en Paco de Lucía elkaar voor het eerst toen Camarón de opname-studio bezocht waar Paco een LP opnam met Bambino. Bambino wilde dat Camarón iets zong voor de directeur van Columbia Records en vroeg de 16-jarige Paco de Lucía om hem te begeleiden daarbij. De directeur was totaal niet geboeid door de soleá die Camarón zong en vond het allemaal niet commercieel, niet interessant, onverkoopbaar... Maar Camarón had Paco wèl geraakt en die beloofde dat ze samen een LP zouden maken in de toekomst.
Dat dat nog 5 jaar zou duren hadden ze waarschijnlijk beiden niet verwacht. Ze ontmoetten elkaar nogmaals een jaar later tijdens een feestje in Jerez. Ze belandden samen in het huis van de familie Parilla en daar zong Camarón zo goed dat Paco er helemaal ondersteboven van was. Hij moest samen een LP met hem maken...
Op 16-jarige leeftijd won Camarón de eerste prijs op het Festival del Cante Jondo in Mairena de Alcor, waarna Antonio Mairena ervoor zorgde dat hij door Miguel de los Reyes en Dolores Vargas werd gecontracteerd om in hun compañia te zingen. Ook trad hij in die dagen op met danseres La Singla.
In 1976 trouwde Camarón op 26 jarige leeftijd met Dolores Montoya, een 16-jarig zigeunermeisje uit La Línea de La Concepción (daar staat thans ook een standbeeld van Camarón); het was Rancapino die Camarón opmerkzaam had gemaakt op het mooie zigeunermeisje. De getuigen waren zijn broer Manuel en de flamencodanseres Manuela Carrasco. Hij noemde zijn vrouw "La Chispa" (de vonk). Ze kregen vier kinderen, twee meisjes en twee jongens.
Camarón en La Chispa
Later, bij de begrafenis, bleek dat hij nóg een dochter had, voortgekomen uit een eerdere kortstondige relatie die hij in Madrid gehad had met een vrouw genaamd Mari Paz. De dochter heette Juana, naar de moeder van Camarón. La Chispa was hiervan op de hoogte voordat zij huwden en Juana deelde volledig als erfgename mee in de erfenis.
In de loop van de tijd raakte hij - zoals zoveel flamenco-artiesten- aan drugs verslaafd. Uiteindelijk was hij clean ten tijde van zijn overlijden.
Tussen 1968 en 1980 zong hij in het beroemde Madrileense tablao flamenco "Torres Bermejas" o.a. begeleid door Paco Cepero, de gitarist.
Zijn eerste begeleider aldaar was echter Antonio Arenas, met wie hij zijn eerste plaatopname realiseerde in 1969.
Hier werd hij door de vader van Paco de Lucía - Antonio Sánchez - ontdekt. Die bracht de twee (Paco en Camarón) weer bij elkaar en kort daarna namen zij samen een eerste plaat op.
De LP werd goed ontvangen en vele optredens volgden snel. Tussen 1969 en 1977 namen Camarón en Paco de Lucía tien LP's op. Van de eerste 5 albums kreeg alleen de vierde een eigen titel; "Canastera". De overige 4 bleven titelloos.
Camarón en Paco de Lucía
Camarón en Paco de Lucía vernieuwden flamenco door de gitaar van Paco een steeds belangrijkere rol te geven en daarnaast te experimenteren met toevoegingen van andere instrumenten, zoals een elektrische basgitaar, dwarsfluiten en een cajón. De sound werd steeds meer jazz-achtig, wat veel jongeren aansprak.
Door de populariteit die Paco de Lucía zelf ook ten deel viel (ook voor zijn solo LP's) was hij niet steeds in staat om Camarón te begeleiden bij de flamencofestivals; Paco's plek werd bij die optredens geregeld overgenomen door zijn broer, Ramón de Algeciras en m.n. Paco Cepero.
In 1978 was Antonio Sanchez vergeten het contract met Camarón te verlengen, waardoor de populaire zanger opeens allerlei aanbiedingen kreeg, uiteraard met het advies om te veranderen van producer....
In 1979 kwam de plaat "la leyenda del tiempo" uit onder de naam "Camarón" (dus zonder "de la Isla").
Deze plaat betekende een ware revolutie binnen flamenco. Er waren invloeden te horen vanuit de Jazz en Rockmuziek.
Zijn nieuwe producer was Ricardo Pachón. Hij gebruikte een aantal gedichten van Federico Garcia Lorca en de plaat werd gecoproduceerd door Kiko Veneno (die voor hem "volando voy" schreef, het lied dat in het na-Franco tijdperk een nationale hymne werd) en bijv. de broers Rafael en Raimundo Amador.
Camarón en Tomatito
Vanaf dat moment brak de periode van samenwerking met de - zigeuner - gitarist Tomatito aan en distantieerde hij zich van Paco de Lucía. Blijkbaar heeft in de relatie tussen Paco en Camarón altijd, verborgen, de tegenstelling gitano-payo gezeten. Dat was met Tomatito nu van de baan.
Er waren vele zigeuners die na het horen van de gekochte plaat deze terug naar de winkel brachten, ze spraken er schande van en vonden het geen flamenco: dit was niet "hun" Camarón!.
Ten tijde van Camarón's overlijden in 1992 waren er in die 13 jaar 5.470 exemplaren verkocht: erg weinig gezien de status die het album kreeg. Zelfs als je daar de 372 albums bij optelt die verkocht werden in de twee weken na Camaron's overlijden....
In 1985 was Camaron zo goed als failliet. Hij maakte zich druk over het evt. verlies van zijn tanden en het effect daarvan op zijn zingen. Uiteindelijk betaalde een goed vriendin - Pepa Flores, beter bekend destijds als Marisol - de rekening van 2 miljoen pesetas om zijn tanden in orde te maken.
Het jaar 1986 was een tweeërlei opzichten een slecht jaar voor Camarón: zijn moeder, zijn grote inspiratiebron, overleed en op 17 oktober 1986 veroorzaakte hij op de N340 een ongeluk waarbij 2 mensen omkwamen. Hij werd bewusteloos uit de auto gehaald en afgevoerd naar het ziekenhuis. Zijn vrouw en 3 kinderen die in de auto zaten hadden alleen een paar schrammen.
Er werd een aangebroken dosis methadon in de auto gevonden, wat de geruchten voedde dat hij in slaap gesukkeld was achter het stuur. Hij werd veroordeeld tot een jaar gevangenis wegens roekeloos rijgedrag waarbij een ongeluk veroorzaakt werd. Omdat hij geen strafblad had, hoefde hij uiteindelijk niet daadwerkelijk de gevangenis in.
Graf van Camarón in San Fernando
In 1992 nam hij zijn laatste CD op "Potro de rabia y miel", met medewerking van zowel Tomatito als Paco de Lucía. De opnames liepen vertraging op omdat er longkanker bij Camarón geconstateerd werd.
Hij is nog naar de Verenigde Staten geweest in een poging een succesvolle behandeling hiervoor te krijgen: het mocht echter uiteindelijk niet baten.
In tegenstelling tot wat een aantal mensen denkt is hij dus niet overleden aan de gevolgen van zijn drugsgebruik, maar aan naar zijn ruggengraat uitgezaaide longkanker (hij rookte erg veel: 3 of 4 pakjes Winston per dag).
Op 2 juli 1992 overleed hij op 41 jarige leeftijd. Tijdens de begrafenisceremonie waarbij 100.000 mensen aanwezig waren, was zijn kist gewikkeld in de "bandera gitana" (blauw-groene Roma zigeunervlag).
Op zijn graf op de begraafplaats in San Fernando staat een groot standbeeld van hem.
Zijn leven is verfilmd ("Camarón") door Jaime Chávarri en er zijn enkele biografieën in boekvorm over zijn leven verschenen, waarvan een door zijn vrouw geschreven versie die uitkwam in 2012.
In het jaar 2000 kreeg hij postuum de 4e Llave de oro del cante toegekend.
Albums:
1969 Al verte las flores lloran
1970 Cada vez que nos miramos
1971 Son tus ojos dos estrellas
1972 Canastera
1973 Caminito de Totana
1974 Soy caminante
1975 Arte y majestad
1976 Rosa María
1977 Castillo de arena
1979 La leyenda del tiempo
1981 Como el agua
1983 Calle Real
1984 Viviré
1986 Te lo dice Camarón
1987 Flamenco vivo
1989 Soy gitano
1992 Potro de rabia y miel 1994 Camarón nuestro
1999 París 1987
2005 Venta de Vargas
2010 San Juan Evangelista '92