José is de achterkleinzoon van de flamencozanger uit de 19e eeuw Francisco Valencia “Paco la Luz”; een specialist in seguiriya.
Hij is verder neef van Manuel Soto “el Sordera”, een van de grondleggers van de hedendaagse lokale flamenco uit Jerez en van “el Sernita”.
José kreeg zijn bijnaam “Mercé” als gevolg van het feit dat hij als jongen lid was van het kerkkoor in Jerez van de Basiliek “de la Merced”.
Hij begon met zingen tijdens het wekelijks “flamencofestival” in de zomermaanden “Jueves Flamencos” in Jerez de la Frontera, georganiseerd door Manuel Morao.
In die tijd zong hij ook in het flamencotablao “La cueva del Pájaro Azul” in Cádiz samen met o.a. Rancapino en Juanito Villar.
Op zijn dertiende nam hij zijn eerste album op met producer Manuel Ríos Ruíz, “Cultura jonda 14. Bandera de Andalucía”. Het werd in Madrid opgenomen en hij besloot vervolgens om definitief in Madrid te blijven.
Hij ging zingen in het tablao “Torres Bermejas”. Zijn uitstekend compás / ritmegevoel maakte hem populair bij dansers om hem in hun voorstellingen te laten zingen.
Hij werkte o.a. met het “Trío Madrid”, bestaande uit Güito, Mario Maya en diens vrouw Carmen Mora.
Gedurende 10 jaar, tussen 1973 en 1983 zong hij in de companie van Antonio Gades waarmee hij over de halve wereld gereisd heeft.
Hij zong ook in 1981 in de film “Bodas de sangre” van Carlos Saura.
Na een paar maal bij het Spaanse Nationale Ballet gezongen te hebben ging hij solo-optredens verzorgen in culturele centra en m.n. natuurlijk in flamencopeñas en tijdens flamencofestivals.
Hij begon in die tijd ook, als docent, les te geven.
In 1986 won hij tijdens het “Concurso Nacional de Arte Flamenco” in Córdoba de prijzen “La Serneta” en “Niña de los Peines”.
Hij bleef een tijd als zanger werken in het tablao “Café de Chinitas” in Madrid.
Vervolgens zong hij in de film van Carlos Saura “Flamenco” in 1995.
Hij ontvangt wel veel kritiek vanuit de flamencowereld. Hij ging in zijn carrière vanuit de flamencozang steeds meer in de richting van een soort van flamencopop-muziek. Dat werd en wordt hem niet altijd in dank afgenomen. Ze zien hem dan ook vaker als iemand die veel CD’s verkoopt, maar dan niet meer als een echte flamencozanger, hoewel hij dat dus wel degelijk goed kan.
Vaak begint hij in zijn optredens ook met flamenco en gaande het optreden brengt hij steeds lichtere nummers ten gehore om nogal eens af te sluiten met een nummer als “aire” waarbij hij de microfoon richting publiek houdt die vervolgens de tekst mogen zingen; een gruwel voor flamencoliefhebbers.
Wel heeft hij op deze manier een breder publiek bereikt en m.n. jongeren spreekt hij daardoor aan; zij luisteren ook respectvol (of in ongeduld?) tijdens het begin van zijn optredens naar flamenco en komen los als hij zijn meer populaire werk zingt.
Het enige gevaar is dat mensen die niet weten wat flamencomuziek is en naar zijn optreden komen, dat vaak wél aangekondigd staat als “flamenco”, de zaal verlaten met een onjuist beeld van flamencomuziek.
Het grote publiek bereikte hij in 1998 dankzij de samenwerking met Vicente Amigo met de CD “Del Amanecer”; een goed album dat meer dan alleen flamencomensen aansprak.
In 2000 maakte hij weer een kaskraker met zijn CD “Aire” waarin hij samenwerkte met de gitarist Moraíto Chico, die zijn vaste gitarist was geworden. In 3 dagen tijd werd de single “aire” zo vaak verkocht dat hij er een gouden plaat voor ontving; uiteindelijk werd het album dubbel platina.
Hij bewerkte vervolgens steeds vaker ook blues of andere meer bekende nummers uit het verleden, vertaalde ze in het spaans en zette ze op zijn CD’s.
Zo zijn er voorbeelden als “what a wonderfull life” van Louis Armstrong door hem omgezet in “Qué bonito es vivir” en het nummer “Mammy blue” van les Pop Tops.
In 2002, in samenwerking met de producer Isidro Muñoz (jongste broer van Manolo Sanlúcar) maakte hij een iets meer flamenco-CD “Lío”.
Wel blijft hij ook voortgaan op de weg om m.n. zijn teksten te moderniseren; geen verwijzingen meer naar lang verstreken tijden, maar juist teksten die nieuw zijn en gebruikmakend van woorden uit de huidige tijd.
Trouw aan zijn traditie om vrijwel iedere twee jaar een nieuwe CD te maken kwam in 2004 het album “Confí de fuá” uit, wederom onder leiding van Isidro Muñoz.
In 2005 nam de voetbalfan – van Real Madrid – een flamencoversie van het clublied van Real op, dat werd opgenomen in de documentaire over de voetbalclub Real Madrid “Real, la película”.
In 2006 vervolgde hij zijn weg met het album “Lo que no se da” geproduceerd door Paco Ortega.
In 2007 bracht hij een DVD uit “Lo mejor de Mercé”, een aardige documentaire waarin optredens en interviews verweven zitten.
In februari 2010 ontving hij de “Medalla de Andalucía” waarmee hij erkenning ontving voor zijn talent.
In datzelfde jaar kwam zijn 17e CD uit; “Ruído” met Isidro Muñoz weer als producent.
José Mercé zingt zijn hitnummer "Aire"
Dat niet iedereen gecharmeerd is van zijn vertolking van sommige Amerikaanse hits in een "Flamenco-achtige" stijl heeft er zelfs inmiddels toe geleid dat er een (weliswaar weinig bezochte-) Facebookpagina is opgericht tégen hem en tégen Pitingo, die - en dan nog veel extremer - hetzelfde doet.
CD:
2012: Mi única llave
2010: Ruído
2007: Grandes Éxitos
2006: Lo que no se da
2004: Confi de fuá
2002: Lío
2000: Aire
1999: Caminos reales del cante
1998: Del Amanecer
1994: Desnudando el alma
1991: Hondas raíces
1985: Verde junco
geen afbeelding
DVD's waar hij aan meegewerkt heeft:
2002: Puro y Jondo
2003: Lo mejor de José Mercé
Overzicht van de optredens die ik live meegemaakt heb van José Mercé:
Oktober 2002
Madrid – Madrid, Teatro Real
Augustus 2006
La Unión – Murcia, Festival Cante de las minas
Augustus 2007
La Unión – Murcia, Festival Cante de las minas
Augustus 2010
La Unión – Murcia, Festival Cante de las minas
Juli 2012
Lebrija - Sevilla, Festival La Caracolá
In september 2012 was er de mogelijkheid om digitaal een vraag te stellen aan José Mercé via de site van de omroep RTVE.es.
Ik vroeg hem hoe hij aankijkt tegen het fenomeen dat (hij) blues en flamenco met elkaar vermengd worden en niet iedereen daar even gelukkig mee is?
José Mercé:
"Mijn antwoord daarop is dat de flamencoroots moeten worden gerespecteerd, maar dat is ook het geval met de blues. De kracht van blues en jazz vermengd met flamenco, beide worden door en voor het volk uitgevoerd, is dat het de flamenco juist verrijkt. Bovendien ben ik voorstander van deze fusies, mits er geen gekke dingen mee worden gedaan. Dan heb ik het dus over een flamenco die voor iedereen toegankelijk is."