Pastora María Pavón Cruz (geboren op 10 februari 1890 en overleden op 26 november 1969 in Sevilla), beter bekend als La Niña de los Peines, was een van de belangrijkste zangeressen in de flamencogeschiedenis.
Ze was kind van zigeunerouders en had twee broers (Tomás en Arturo) die beiden ook flamencozangers waren.
Ze was tante van Arturo Pavón (niet haar broer, maar een neef dus) die de eerste flamencopianist was.
Op haar achtste jaar trad ze voor het eerst op in een caseta op de Feria de abril in Sevilla.
Haar familie was armlastig, dus begon ze - betaald - te zingen in de Taberna de Ceferino in Sevilla.
Ook kwam ze vaker in Bilbao, maar vanwege haar jonge leeftijd mocht ze daar niet in het openbaar zingen en optreden.
Vandaar dat ze om geld te verdienen ervoor koos om te poseren voor een schilder (Ignacio Zuloaga).
Op 11 jarige leeftijd in 1901 debuteerde ze in Madrid in het "café del Brillante".
Vanaf toen werd ze ook steeds bekender onder de naam "Niña de los peines" (een bijnaam waar ze niet blij mee was); ze zong geregeld een tangos die over de haarkammen ging.
Ondanks dat platenmaatschappijnen aandrongen heeft ze het nummer nooit opgenomen: |
|
"Péinate tú con mis peines,
que mis peines son de azúcar,
quien con mis peines se peina,
hasta los dedos se chupa".
"Péinate tú con mis peines,
mis peines son de canela,
la gachí que se peina con mis peines,
canela lleva de veras".
Ze heeft nooit leren lezen of schrijven en pas op volwassen leeftijd leerde ze zichzelf een handtekening aan.
In Andalucía trad ze vaak op in café cantantes in Jerez, Sevilla, Malaga, etc.
In 1910 maakte ze haar eerste plaatopname.
In 1920 werd haar door het Teatro Romea de hoogste gage ooit aan een artiest gegeven, betaald.
In juni 1922 was ze jurylid tijdens het beroemde "Concurso de Cante Jondo" in Granada, onder voorzitterschap van Don Antonio Chacón. Ze was bevriend met mensen als Manuel de Falla en Federico García Lorca.
In 1931 trouwde ze met de flamencozanger Pepe Pinto.
In 1968 werd haar standbeeld onthuld in de wijk "Alameda de Hércules" in Sevilla, gemaakt door de beeldhouwer José Illanes.
Later werd er ook nog een beeld onthuld in Arahal, het dorp van haar moeder.
In de laatste 3 jaar van haar leven was ze helaas dement en overleed ze in 1969 1,5 maand na het overlijden van haar man.
In datzelfde jaar nam Antonio Mairena een album op getiteld: "
Honores a la Niña de los Peines" ter nagedachtenis aan haar.
Niña de los Peines zingt Saeta
(esflamenco) |
Ze was een complete artiest en zong alle palos. Ze blonk uit in seguiriyas, waarvan er dankzij haar 2 bewaard bleven voor het nageslacht; "ciego de la peña" en "el marruro".
Reeds op haar 18e stond in een krant over haar dat ze de beste vertolkster van tangos was.
Haar naam is eveneens onlosmakelijk verbonden met de peteneras en de bambera, folkloregezangen die zij binnen flamenco bracht.
Daarnaast was ze een zeer belangrijke vertolker van Saetas en tranformeerde ze de garrotín in een volwaardige flamencostijl..
Ze creëerde ook haar eigen malagueña gebaseerd op de variatie van Ohana.
|
Ze werd trouwens ook wel eens bekritiseerd: ze nam veel "canciones por bulerias" en "cantes de ida y vuelta" op; beiden worden verguisd door de puristen.