Tomás Pavón Cruz werd in Sevilla geboren op 16 februari 1893 en overleed op 2 juli 1952.
Sommigen vinden hem de beste zanger in de flamencogeschiedenis.
Als jongere broer van Arturo en Pastora Pavón (La Niña de los Peines) was hij lid van een grote en zeer belangrijke flamencozangfamilie.
Hij was een introvert en gevoelig persoon. Hij bleek een aparte zanger te zijn die er bijv. niet van hield om in theaters te zingen, maar liever in kleine gezelschappen waar hij, dankzij de aanwezige voor hem noodzakelijke sfeer kon zingen. Hij bezat geen afilla-stem.
Hij wordt genoemd als "de redder" van een bijna vergeten palo; de Debla. Hij leerde hem van Antonio el Baboso, een zigeuner uit Triana die niet zo zeer een goede zanger was, maar wel veel kennis van de muziek had.
Hij zong ook graag Tonas.
Tomás heeft niet veel plaatopnames gemaakt, maar ze waren wel van een grote kwaliteit.
Hij nam zijn eerste album op in 1928 met Niño Ricardo als begeleidingsgitarist.
In zijn tijd was er relatief weinig erkenning voor zijn geweldige siguiriyas, soleares (Tomás leerde de Soleá de Alcalá van Enrique el Mellizo) en martinetes. Dat was vnl. te wijten aan het feit dat hij artiest was in een minder gunstige periode voor de jondo flamencozangers; de "opera flamenco" tijd; een erg commerciële periode, waar echter Tomás geen concessies aan wilde doen. Daarbij kwam de burgeroorlog (1936-1939) gelijk gevolgd door de Tweede Wereldoorlog.
Na zijn overlijden werd hij pas echt op zijn waarde geschat.
Hij werd beïnvloed m.n. door Manuel Torre (die overigens een affaire heeft gehad met zijn zus, Pastora Pavón).
Hij overleed aan longkanker. Hij heeft daar enige tijd mee rondgelopen en heeft daar in zijn zang natuurlijk ook last van gehad.