Juanito Valderrama werd geboren op 24 mei 1916 in Torredelcampo (Jaén).
Op 29 februari 2004 overleefde hij zijn eerste hartaanval nog, maar de tweede werd hem fataal en hij overleed op 12 april van dat jaar in zijn woonplaats Espartinas (Sevilla).
Hij is tweemaal gehuwd geweest en had uit die huwelijken 5 kinderen.
Hij was afkomstig uit een boerenfamilie en op het land werkend, al olijven rapend, kwam hij in aanraking met flamencozang.
Pepe Marchena, een vriend van zijn vader, ondekte zijn zangtalent en stimuleerde hem om op te treden.
Vanaf zijn 14e begon op te treden als flamencozanger. Hij nam deel aan wedstrijden en won met het zingen van Saetas diverse malen in zijn geboorteplaats.
Het was pas op zijn 18e dat zijn vader hem toestemming gaf om de olijfboomgaarden te verlaten om artiest te worden.
Hij debuteerde in 1935 op 19-jarige leeftijd bij de company van Dolores Jimenez "La Niña de la Puebla" die hem presenteerde in het theater Cine Metropolitano in Madrid.
Juanito realiseerde zich vrij snel dat hij niet van flamenco kon leven en veranderde qua genre naar de in die tijd erg populaire "copla".
Hij heeft een tijd in Barcelona gewoond waar hij ook zijn eerste plaatopname maakte in de studio "Parlofón" in Barcelona met de gitarist Sabicas.
Na zijn terugkeer in de company van "La Niña de la Puebla" werden ze in het zuiden van Spanje verrast door het uitbreken van de burgeroorlog (1936 - 1939).
Kort daarna nam hij dienst in een Republikeins bataljon. Hij organiseerde daar flamenco-optredens voor de republikeinse soldaten en gewonden net als de companies van Pepe Marchena, Pepe Pinto en "La Niña de los Peines".
Na afloop van de Burgeroorlog ging hij geregeld naar Madrid, naar het tablao "Villa Rosa" om daar verder te leren van mensen als Chacón en Manuel Torre.
In 1940 ging hij weer verder met optreden en had de hoofdrol in enkele shows ("Solera del Sacromonte" en "Romance del cante jondo").
Hij begon een eigen company en presenteerde veelgeprezen shows, niet alleen in Spanje, maar ook in Frankrijk, Argentinië en Mexico.
Juanito Valderrama
Men heeft hem de artiestennaam "El niño de la perla fina" willen toebedelen, maar dat heeft hij altijd geweigerd.
Zijn populariteit in het Franco-tijdperk en het feit dat Franco persoonlijk hem graag hoorde zingen, gaf hem de onterechte naam dat hij een Franco-aanhanger was en een soort van "zanger van het regime".
Zijn bekendste nummer "El Emigrante" dat hij in 1949 opnam, was een eerbetoon aan de miljoenen Spanjaarden die, gedwongen door armoede en onderdrukking het land ontvluchtten.
Hij had het 'El Exiliado' (de ballingschap) kunnen noemen, maar dan was hij waarschijnlijk gefusilleerd, verklaarde hij later. Hij nummer raakte de harten van de Spanjaarden en hij wordt door velen gezien als de eerste protestzanger daarmee.
Een gedenkwaardige prestatie in een dictatoriaal tijdperk waarbij Franco het ook nog eens een geweldig nummer vond... Het lied werd door vele emigranten gezien als hun Spaanse volkslied.
Juanito Valderrama en zijn vrouw Dolores Abril
Hij was een ster in het tijdperk van de "flamenco-opera" in de jaren 50 en trok met zijn favoriete gitarist "Ninño Ricardo", waarmee hij samen het nummer "El Emigrante" had geschreven in Ponferrada in 1947, de dorpen en steden langs om op te treden.
Hij bezat geen "afilla"-, maar een meer zoetgevoosde stem.
Hij schreef veel nummers en nam er honderden op (in zijn hele carriere, meer dan 1500) waarvan er tientallen grote hits in Spanje werden.
Ook nam hij een aantal flamenco-anthologieën op.
Hij speelde in 6 films en trad op in vele theatershows waarbij zijn 2e echtgenote, Dolores Abril (Lolita Caballero Abril), ook vaak van de partij was. De eerste productie van beiden heette "Mi vida y el cante". Hiermee tourden ze heel Europa rond, o.a. naar Frankrijk, België en Nederland, waar ze zongen voor de Spaanse emigranten.
Uiterlijk stond hij bekend als de zanger met de "Sombrero Cordobés" (platte hoed uit Cordoba).
Op later leeftijd werd hij ook een succesvol impresario waarbij hij de eerste was die Camarón de la Isla contracteerde.
Hij leefde voor flamenco maar veranderde dus naar de copla omdat hij geen trek had in een toekomstig armoedig leven en wilde dat er geld voor zijn kinderen was om te kunnen studeren.
Theaters konden niet gevuld worden in die tijd met flamencozang; flamenco was voor de minderheid en copla voor de massa.
Het ging hem erg goed en hij had het gevoel dat menigeen hem dat niet gunde.
Vooral zijn zang voor Franco zette bij een deel van de mensen kwaad bloed. Hij verdedigde zich door te zeggen dat hij op verzoek van Franco voor hem zong, net als dat hij op verzoek van de Koning ook gezongen zou hebben. Hij was een republikein en geen fascist.
Een zwaar auto-ongeluk zorgde voor een tijdelijk afscheid van de bühne voor Juanito en zijn vrouw. Als gevolg daarvan werden wel veel optredens, festivals en shows aan hem opgedragen.
Op 24 juni 1994 werden de aan hem opgedragen optredens in de stierenvechtersarena van Madrid, Las Ventas, opgenomen en op plaat gezet. Het was een viering van zijn 60-jarige zangcarriere en werd voor hem georganiseerd door het Ministerie van Cultuur en de Junta de Andalucía.
Hij werd vervolgens uitgenodigd door de meest belangrijke flamencofestivals, zoals de 1998 Biennale van Sevilla en het mede door hem in 1961 opgerichte festival "Cantes de la Minas" in La Unión in 2000, waarvan de live-opname op plaat gezet is ("Don Juan").
Op uitnodiging van de Junta de Andalucía werd hij in februari 2004 in het Palacio de Congresos in Madrid uitgenodigd om een minera, begeleid door Juan Habichuela, te zingen die op de CD "Flamenco Tribute to Juan Valderrama" kwam te staan: het bleek later zijn laatste optreden te zijn geweest.
Binnen flamenco stond hij bekend om zijn Solea, Seguiriyas en alle cantes de levante.
Ondanks zijn switch van flamenco naar de copla hield hij het respect van de flamencos, van Paco de Lucia tot Diego el Cigala die beiden aanwezig waren bij zijn begrafenis. Bij een herdenkingsdienst in Jaén waren meer dan 10.000 mensen aanwezig.